Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1640

Datum uitspraak2004-01-14
Datum gepubliceerd2004-01-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301901/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 27 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Halderberge, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 mei 2002, het bestemmingsplan "Korenweide [-]" vastgesteld.


Uitspraak

200301901/1. Datum uitspraak: 14 januari 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. de gemeenteraad van Halderberge, 2. [appellante sub 2]., gevestigd te [plaats], 3. [appellante sub 3], gevestigd te [plaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Halderberge, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 mei 2002, het bestemmingsplan "Korenweide [-]" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 28 januari 2003, no. 850002, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 25 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2003, appellante sub 2 bij brief van 26 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2003, en appellante sub 3 bij brief van 27 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2003, beroep ingesteld. Appellante sub 2 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 24 april 2003. Appellante sub 3 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 6 mei 2003. Bij brief van 5 juni 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 2 en sub 3. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2003, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door A.P.M. de Jong, ambtenaar van de gemeente, appellante sub 2 en sub 3, beide vertegenwoordigd door [naam] directeur, bijgestaan door mr. F. Verhulst, advocaat te Rotterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.F.M. Vos, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Namens de gemeenteraad is het woord gevoerd door A.P.M. de Jong, ambtenaar van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Het plan voorziet in uitbreiding van het bedrijventerrein “Korenweide” aan de zuidwestzijde van de kern Oud Gastel. Voorts omvat het plangebied de bedrijfsterreinen van een carrosseriebedrijf en een banketfabriek. 2.3. Verweerder heeft bij zijn bestreden besluit onder meer goedkeuring onthouden aan de aanduiding “grotere percelen”, die op de plankaart is aangebracht in de bestemmingsvlakken die de gronden van respectievelijk het carrosseriebedrijf en de banketfabriek omvatten, en aan artikel 8.2.2, onder 1, van de planvoorschriften. Verweerder heeft de onthouding van goedkeuring doen steunen op de overweging dat de regeling voor de op de plankaart aangeduide “grotere percelen” in strijd is met de provinciale beleidsnota “Op Maat”, nu ingevolge artikel 8.2.1, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften ter plaatse bij recht kavels die groter zijn dan 3.500 vierkante meter zijn toegestaan, zonder dat een objectieve begrenzing of maximale maat is opgenomen. Voorts acht verweerder de vrijstellingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 8.2.2, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften in strijd met de provinciale beleidsnota “Op Maat” omdat geen onderscheid wordt gemaakt tussen een eenmalige uitbreiding van 10 à 15 procent en uitbreidingen die deze grens overschrijden; voor laatstgenoemde uitbreidingen dienen de bedrijfsbelangen nader te worden afgewogen tegen de planologische belangen op basis van een gekwalificeerd bedrijfsplan dat is opgesteld door een onafhankelijke deskundige en dient een verklaring van geen bezwaar te worden verkregen van verweerder. Tegen een vrijstellingsregeling tot een kavelomvang van 5.000 vierkante meter heeft verweerder geen bezwaar, mits de regeling voldoet aan deze uitgangspunten. Ten aanzien van het carrosseriebedrijf heeft verweerder overwogen dat de op basis van de verklaring van geen bezwaar van 6 mei 1999 vergunde uitbreiding een goede vertaling dient te krijgen in het bestemmingsplan, hetgeen een objectieve begrenzing van het bedrijfsperceel in het plan (oppervlaktemaat) vereist. Voorts heeft verweerder overwogen dat uitbreiding van de banketfabriek tot meer dan 3.500 vierkante meter pas aan de orde kan zijn nadat de noodzaak hiertoe is gebleken. 2.4. Appellanten kunnen zich niet met de onthouding van goedkeuring verenigen. Zij voeren daartoe aan dat de in artikel 8.2.1, onder 1, bedoelde “grotere percelen” zelfstandige bouwpercelen zijn, waarvan de begrenzing is aangegeven op de plankaart. Zij wijzen in dit verband op de definitie van het begrip “bouwperceel”, de op de plankaart aangeduide rooilijn, vóór welke geen gebouwen mogen worden opgericht, en de bepaling dat de afstand tussen de gebouwen en de perceelsgrens ten minste 3 meter dient te bedragen en het ten hoogste toegelaten bebouwingspercentage. Door deze bebouwingsvoorschriften, de vormgeving van de percelen op de plankaart en de inrichting van het bedrijventerrein zijn de ontwikkelingsmogelijkheden van de beide betrokken bedrijven weldegelijk begrensd, zo stellen appellanten. De vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 8.2.2, aanhef en onder 1, heeft geen betrekking op deze percelen. Deze ziet op bestaande bedrijven die na uitgifte en realisatie in het plangebied zijn gevestigd. Appellanten wijzen er voorts op dat de provinciale planologische commissie in het kader van het wettelijk vooroverleg geen opmerkingen heeft gemaakt die aanleiding hadden kunnen zijn om deze planonderdelen aan te passen of van een nadere motivering te voorzien. Verder betogen appellanten dat bijzondere bedrijfsomstandigheden een afwijkend beleid ten aanzien van de in het plangebied reeds gevestigde bedrijven rechtvaardigen. Hiertoe wordt gewezen op de verklaring van geen bezwaar die is verleend ten behoeve van de uitbreiding van het carrosseriebedrijf. [appellante sub 2]. en [appellante sub 3] voeren specifieke omstandigheden aan met betrekking tot de banketfabriek. 2.5. De in het plan begrepen gronden zijn grotendeels bestemd tot “Bedrijven (Be)”. Ingevolge artikel 8.2.1, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften mogen deze gronden uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken ten dienste van deze bestemming met dien verstande dat, onder meer, de oppervlakte van een bouwperceel niet minder dan 1.000 en niet meer dan 3.500 vierkante meter bedraagt; deze maximale maat geldt niet voor de bouwpercelen die op de plankaart zijn aangeduid als “grotere percelen”. Ingevolge artikel 1 wordt onder “bouwperceel” verstaan een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Ingevolge artikel 3.1 is het verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met het in het plan bepaalde. Ingevolge artikel 8.2.2, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de in artikel 8.2.1, onder 1, genoemde maximale maat van 3.500 vierkante meter, ten behoeve van de uitgroei van reeds gevestigde bedrijven tot een maximum van 5.000 vierkante meter, mits daardoor het karakter van het gebied als plaatselijk bedrijventerrein niet wordt aangetast en mits deze vergroting geen onevenredige problemen van verkeerskundige of landschappelijke aard oproept en er geen vrijstelling wordt verleend voor bebouwing die binnen de regels van dit plan bestemd is voor detailhandel. 2.5.1. Blijkens het streekplan Noord-Brabant 2002, dat is vastgesteld op 22 februari 2002, wordt, totdat verweerder de uitwerkingsplannen voor de stedelijke en de landelijke regio’s heeft vastgesteld, als overgangsbeleid gehanteerd het groeiklassebeleid van het Streekplan Noord-Brabant (1992) zoals nader uitgewerkt in de beleidsnota “Op Maat” van 17 februari 1998. Verweerder zal blijkens dit overgangsbeleid het beleid neergelegd in de nota “Op Maat” toepassen in de geest van het nieuwe streekplan. In het voorgaande streekplan werd Oud-Gastel aangeduid als een kern in groeiklasse 2. Op grond van genoemde nota bedraagt voor kernen in deze groeiklasse de maximale grootte van een kavel van een individuele vestiging 3.500 vierkante meter. Voorts is op grond van deze nota voor kernen in de groeiklasse 1, 2 en 3 bij een uitbreiding van meer dan 10 à15 procent van de bestaande bedrijfsomvang een nadere afweging van de bedrijfsbelangen met de planologische belangen in een bestemmingsplan noodzakelijk aan de hand van een gekwalificeerd bedrijfsplan, op te stellen door een onafhankelijke deskundige. Dit beleid acht de Afdeling in het algemeen niet onredelijk. 2.5.2. In de plantoelichting wordt ten aanzien van de oppervlakte van de bouwpercelen vermeld dat ter voorkoming van versnippering van het gebied het minimum wordt gesteld op 1.000 vierkante meter. Om recht te doen aan het uitgangspunt dat het terrein bedoeld is voor kleinschalige bedrijven, is het maximum gesteld op 3.500 vierkante meter. Een tweetal bedrijven in het plangebied is groter dan de gestelde maat. Het betreft gevestigde bedrijven die aangrenzende gronden hebben aangekocht met het oog op een uitbreiding. Gezien de situatie en het feit dat het hier vanouds in de gemeente gevestigde bedrijven betreft, hebben burgemeester en wethouders hieraan medewerking verleend. Beide percelen zijn door middel van een aparte aanduiding (“grotere percelen”) aangegeven, aldus de plantoelichting. De Afdeling stelt vast dat op de plankaart twee bestemmingsvlakken zijn voorzien van de aanduiding “grotere percelen”. De zinsnede “deze maximale maat geldt niet voor de bouwpercelen die op de plankaart zijn aangeduid als “grotere percelen”” van artikel 8.2.1, aanhef en onder 1, heeft derhalve betrekking op de in deze bestemmingsvlakken begrepen gronden. Uit artikel 8.2.1, aanhef en onder 1, volgt dat binnen deze bestemmingsvlakken geen maximum is gesteld aan de oppervlakte van de bouwpercelen. Het westelijke bestemmingsvlak is blijkens de plankaart ongeveer 12.750 vierkante meter groot en omvat het bedrijfsterrein van het carrosseriebedrijf. Het oostelijke bestemmingsvlak is blijkens de plankaart ongeveer 10.375 vierkante meter groot en omvat het bedrijfsterrein van de banketfabriek. Het bestemmingsplan staat er niet aan in de weg dat deze bestemmingsvlakken elk in hun geheel als één bouwperceel worden gebruikt door respectievelijk het carrosseriebedrijf en de banketfabriek. De grens van het bouwperceel wordt in dat geval gevormd door de bestemmingsgrenzen. De stelling van appellanten dat de bouwpercelen begrensd zijn, is derhalve juist. Dit laat onverlet dat aldus bouwpercelen kunnen ontstaan die vele malen groter zijn dan verweerder blijkens zijn beleid op deze locatie in beginsel aanvaardbaar acht, mede in aanmerking genomen de huidige omvang van het bedrijfsterrein van het carrosseriebedrijf respectievelijk de banketfabriek. De stelling van de gemeenteraad dat in de provinciale beleidsnota “Op Maat” de gemeente Halderberge in groeiklasse 3 is ingedeeld treft geen doel, nu het beleid inzake aard, schaal en omvang van bedrijvigheid in deze nota uitdrukkelijk gekoppeld is aan de kern. Verweerder stelt zich blijkens zijn verweerschrift op het standpunt dat de enige motivering van het opnemen van dergelijke grote percelen wordt gevormd door enkele regels in de plantoelichting, hetgeen hij volstrekt onvoldoende acht. De Afdeling acht dit standpunt, gelet op voornoemd provinciaal beleid, niet onredelijk of anderszins onjuist. Met betrekking tot het carrosseriebedrijf is voorts gebleken dat de verklaring van geen bezwaar van 6 mei 1999 ziet op de inmiddels gerealiseerde uitbreiding van de bedrijfshal en niet op het gehele westelijke bestemmingsvlak. Voorzover appellanten wijzen op het overleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 overweegt de Afdeling dat de provinciale planologische commissie een adviesorgaan is. Ter zake van het beslissen over de goedkeuring van een bestemmingsplan is in dit geval verweerder bevoegd. De adviezen van de commissie binden verweerder niet. Het feit dat de commissie in het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan geen bezwaren heeft geuit tegen het plan betekent niet dat verweerder om die reden de bevoegdheid zou verliezen om desondanks hieraan geheel of gedeeltelijk goedkeuring te onthouden indien hij daartoe redenen aanwezig acht. 2.5.3. Ten aanzien van de vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 8.2.2, aanhef en onder 1, heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat deze in strijd is met zijn beleid. Het betoog van de gemeenteraad dat dit beleid aanpassing behoeft omdat uit een inventarisatie van de Kamer van Koophandel blijkt dat ook lokale bedrijven behoefte hebben aan grotere bedrijfskavels treft geen doel, nu het beleid van verweerder er niet aan in de weg staat dat vrijstelling wordt verleend voor kavels groter dan 3.500 vierkante meter. In dat geval wordt echter, wanneer het een uitbreiding betreft van meer dan 10 à 15 procent van de bestaande bedrijfsomvang, een nadere afweging geëist van de bedrijfsbelangen met de planologische belangen in een bestemmingsplan aan de hand van een gekwalificeerd bedrijfsplan, op te stellen door een onafhankelijke deskundige. Dit aspect van het beleid van verweerder is door de raad niet bestreden. 2.5.4. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft onthouden aan het plan. De beroepen zijn ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. P.A. Offers , Leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat. w.g. Dolman w.g. De Groot Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2004 210.